Te land, ter zee en in de lucht verplaatsen duizenden diersoorten zich regelmatig tussen verschillende leefgebieden. Maak kennis met de bekendste migranten in het dierenrijk.
De zon wijst de weg
Trekvogels zijn de meest bekende migranten in het dierenrijk. Ornithologen schatten dat er elk jaar ongeveer vijf miljard trekvogels van Europa naar Afrika vliegen, en miljoenen naar de Middellandse Zee. En een paar maanden later vliegen ze dezelfde route weer terug van hun winterverblijf naar hun zomerverblijf. Het is een constant komen en gaan. Het is bekend dat de interne klok van trekvogels gebaseerd is op de seizoenen. Deze klok reageert onvergankelijk en nauwkeurig op veranderingen in temperatuur en licht. Zwaluwen, ooievaars, koekoeken etc. weten altijd precies wanneer het tijd is om te vertrekken vanuit het zuiden, om op tijd terug te zijn voor de lente. Tijdens hun vlucht gebruiken ze de zon en het magnetische veld van de aarde om zich te oriënteren. Een ‘magnetisch kompas’ in het oog maakt dit mogelijk. Dit is van vitaal belang wanneer je over uitgestrekte gebieden zoals woestijnen en oceanen moet vliegen. Een Duits onderzoeksteam heeft aangetoond dat trekvogels een bepaald gedeelte voorin de hersenen, genaamd cluster N, gebruiken bij hun navigatie op het aardmagnetische veld. Dat hersengebied krijgt zijn informatie van bepaalde fotopigmenten in het oog van de vogel.
Afkijken bij soortgenoten
Trekvogels leren de exacte vliegroute van oudere soortgenoten. Geen enkele jonge vogel begint aan de lange reis zonder een ervaren gids. Elke vlucht biedt de dieren de mogelijkheid om bepaalde punten in de overgevlogen landschappen te onthouden. In de buurt van het broedgebied worden het landschap en de geluiden steeds vertrouwder. De rest van hun leven herinneren trekvogels zich steden en landschappen waar ze vaak overheen zijn gevlogen. En de omgeving van hun broedgebieden hebben ze steevast in hun hoofd geprent. Naarmate ze dichter bij huis komen, laten ze zich leiden door bekende geuren.
Redenen voor verandering
Ook duizenden andere diersoorten migreren ieder jaar. Op veel plekken op aarde, om verschillende redenen, alleen, met een kleine groep of in grote kuddes. Of het nu vlinders of vleermuizen in de lucht zijn, walvissen, reuzenhaaien, zeeschildpadden, zeehonden of zalm in zeeën en rivieren, gnoes, kariboes, zebra’s of gorilla’s op het land en zelfs pinguïns op Antarctica: ze voelen allemaal op een bepaald moment de drang om van locatie te veranderen. Sommige dieren om tijdelijk ergens anders te gaan wonen, andere om permanent te emigreren. Het ontstaan van nieuwe voedselgebieden, het zoeken naar partners van andere populaties en het overleven van koude winters of droge periodes zijn de belangrijkste redenen waarom veel diersoorten reislustig zijn.
Vlinderwolken
Elk jaar in de nazomer is er boven de grote meren van Noord-Amerika een geweldig natuurspektakel te zien: oranje ‘wolken’ in de lucht inspireren talloze toeschouwers met hun heldere kleurenspel. Het zijn miljoenen monarchvlinders die door de lucht fladderen. Elk zo kwetsbaar dat een enkele druppel regen hen uit elkaar zou kunnen doen scheuren. Hun acht weken durende reis naar hun bestemming, het Sierra Madre-gebergte in Centraal-Mexico, voert hen over woestijnen en meren, bergen en valleien. De vinders leggen gemiddeld 70 kilometer per dag af, zo’n 4.000 kilometer in totaal, op weg naar hun overwinteringsgebied.
Belangrijke geboorteplaats
Zalmen en zeeschildpadden brengen hun leven ook ver van hun geboorteplaats door. Zalmen keren alleen terug naar hun geboortewateren om te paaien. Dit zijn meestal afgelegen bovenlopen van rivieren of, zoals in het geval van de in zee levende Sockeye zalm, veilige meren op het vasteland. Zeeschildpadden zwerven over voedselrijke gronden de hele wereld rond. Ze keren echter altijd terug naar de beschutte zandstranden waar ze ooit zijn uitgekomen om hun eigen eieren te leggen. Gnoes, olifanten en zebra’s migreren ook samen door de Serengeti – maar ze rennen ‘slechts’ zo ver als honger en dorst hen drijven; al komt dat per jaar al gauw neer op 3.000 kilometer.
Levensgevaarlijke reis
Het leven van de keizerspinguïns wordt ook gekenmerkt door migratie – ze maken de lange reis naar de Antarctische ijskap om jongen te verwekken en uit te broeden. Jaar na jaar moeten ze deze levensgevaarlijke reis maken van de voedselrijke kust naar het binnenland van Antarctica. De migratie van de kolonie naar het broedgebied en de terugkeer met hun jongen naar de kust is een maandenlange strijd om te overleven. Dit zou niet kunnen zonder een perfect op elkaar afgestemde samenwerking en een overzichtelijke planning. Nadat ze tussen januari en maart hun buiken hebben gevuld, marcheren de pinguïns in april naar hun broedkolonie op de Antarctische ijskap. Na de paring in mei, juni en juli bebroeden de vaders de eieren die door hun vrouwtjes zijn gelegd, terwijl de vrouwtjes terugkeren naar de zee om te foerageren. Pas tussen september en oktober keren ze weer terug naar hun familie. Daarna mogen de uitgehongerde mannetjes naar zee om voedsel te zoeken. In december, als de kuikens groot genoeg zijn, is er weer tijd voor quality time: de pinguïns trekken dan samen naar zee om daar tot maart weer te verblijven.